Ruigoord, o Ruigoord
Rijzende paardenbloem
In de stront
Die blijft Bestaan
Tot de laatste morgenstond
Tot de bellen klingelen
Tot de blinde weer loert
Tot de vogels aanzwellen
Tot de mestkever boert
Ruigoord o Ruigoord
Wat bloei jij daar vol flaire
Precies aan t zijn wie jij wezen zal
Op jouw klein stukje merde
Tot de luiaards opschrikken
Tot de kakel loeit
Tot de haringen zingen
Tot de naaktslak stoeit
Ruigoord o Ruigoord
Jij blijft staan in je pracht
Wervelend in eigenheid
Rauw, gekkig, blauw, bont en zacht
Tot de parel openbreekt
Tot de schelp zich sluit
Tot de kleinste nachtegaal
Tot overdag besluit
Ruigoord o Ruigoord
Jij leeft daar in die stront
Omgeven door de stank en dank
Terend in jouw mond
Maar kijk eens wat beter
Nee iets dichterbij
En trek dan je blik eens wat weidser
Zoals jij daar bloeit, zo ongegeneerd
Tussen al dat geteister
Juist dat maakt jou
Tot de bloemigste bloem
Meer dan bijzonder onkruid
Zonder die stront, daar alom je heen
Was jij maar een simpele tuit
Die uitkraamt en schreeuwt, zich groots exposeert
Zonder begrenzenis
Die lacht en die zingt, die brult en opveert
Zonder ergernis
Maar wat maakt jou nou zo jou
En meer dan een vrij lallend geval?
Te midden van al deze lelijkheid
Ben jij welverdomd de Oerknal!
Knallend van kleur, chaos en gedoe
Geler dan geel sta jij daar te stralen
Haaks op het leven in blubberend bruin
Ben jij de prachtigste Praele.
Je zuigt de stront op
Als ‘t ware kaviaar
En teert in op zijn ranzigheid
Zodat een ieder die jouw land betreedt
Zich wentelt in nederigheid
Zich afvragend wat hier in godsnaam gebeurt
Wat maakt deze bloem toch zo anders
Afstekende tegen de werkelijkheid
Van al die rottende Landers
Ruigoord o jij, mijn bloemigste bloem
Onkruid dat zal nooit vergaan
Maar jij, maar jij, mijn liefste schat
Alleen jij creëerde Het Bestaan.